Liquidatiereserve | Opportuniteit voor fiscaal gunstig roerend inkomen

Ondertussen wordt de betreffende maatregel al jaren volop benut. Wat de maatregel echter weer precies inhoudt en waardoor hij tot stand kwam, wordt hier uiteen gezet.  Voor degenen die de maatregel al kennen, kan het een opfrissing zijn.  Voor lezers die een eerste vennootschap oprichten, is het nuttige basisinformatie.

Wat voorafging:

De regering Di Rupo I verhoogde de liquidatiebelasting vanaf 1 oktober 2014 van 10% naar 25%. Dit laatste tarief heeft ondertussen de verhoging van de roerende voorheffing naar 27% tot momenteel 30% gevolgd en bedraagt momenteel dus 30%.  De liquidatiebelasting is, vereenvoudigd gesteld, de belasting die je normaal enkel op het einde van de vennootschap (de ontbinding) verschuldigd bent en dit op dat deel van het uit te keren vermogen dat hoger is dan het initieel gestorte kapitaal.  De invoering van die verhoging van het tarief naar 25% ging toen gepaard met een overgangsmaatregel waarbij een deel van de historische reserves konden worden vastgeklikt mits oa betaling van 10% en notariële akte van kapitaalsverhoging.  Deze overgangsmaatregel, waarover we in het verleden uitgebreid communiceerden, is al een tijdje afgelopen.  Die gaan we dan hier ook niet meer opnieuw toelichten.

Wat volgde:

De regering Michel I had oren naar de kritiek op en commotie omtrent de 25% taxatie en heeft wetgevend ingegrepen.
Ze had heel eenvoudig de Di Rupo wet kunnen schrappen en het tarief van de op het einde van de vennootschap te betalen belasting terug kunnen brengen naar de oude 10% (waardoor ook alle reserves uit het verleden terug “verlost” zouden zijn geweest … en diegenen die van de vastklikmogelijkheid gebruik hadden gemaakt “gejost” zouden zijn geweest).  Dat heeft de nieuwe regering echter niet gedaan.
Ze heeft het anders aangepakt en ze laat een KMO vennootschap (art. 15 W. Venn) vanaf Aj 2015 (boekjaren ten vroegste vanaf 31/12/2014) elk jaar de keuze om het te verdelen resultaat van dat boekjaar (of een deel daarvan) vast te klikken.  Het komt er vereenvoudigd gesteld op neer: ofwel betaal je na een boekjaar “10% extra” ofwel betaal je later bij ontbinding toch de door Di Rupo ingevoerde 25%, ondetrussen verder opgelopen tot 30%. 
Ondanks het feit dat je sneller meer belasting betaalt, biedt deze maatregel echter toch opportuniteiten om ook sneller en goedkoper geld uit een vennootschap naar het privé vermogen te halen.  De gebruikelijke roerende voorheffing van 30% (voor bepaalde vennootschappen “VVPR bis” vennootschappen, bestaan ook tarieven van 20% en 15%) kan door de maatregel namelijk worden verlaagd naar 13,64% !

Dit zullen we hierna verder toelichten.

Wie kan er gebruik van maken ?

Enkel KMO vennootschappen (art. 15 W. Venn).

Vanaf wanneer ?

Vanaf aanslagjaar 2015, dit betreft boekjaren ten vroegste afsluitend op 31/12/2014.

Kan een vennootschap met overgedragen verliezen er gebruik van maken ?

Ja, overgedragen verliezen beletten niet dat een vennootschap over de winst van het boekjaar een liquidatiereserve zou aanleggen.

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Neen, je kan enkel een liquidatiereserve aanleggen over het te verdelen resultaat van het boekjaar.  Het is dus elk jaar opnieuw “now or never” wat betreft de beslissing omtrent het aanleggen van een liquidatiereserve over het resultaat van dat betreffend boekjaar.

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Kunnen ook oudere winsten worden vastgeklikt ?

Hoe hoog is de afzonderlijke heffing en is deze fiscaal aftrekbaar ?

10%, het betreft een apart te betalen heffing/belasting naast de gewone vennootschapsbelasting.  Er is dus een extra cash outflow.  Op fiscaal vlak is de heffing een niet fiscaal aftrekbare kost.

Langs waar wordt deze belasting mee afgerekend ?

Zal vervat zijn in het aanslagbiljet in de vennootschapsbelasting.

Wie kan er beslissen om een liquidatiereserve aan te leggen ?

De algemene vergadering beslist over de verdeling van het resultaat – waaronder oa een aanleg van een liquidatiereserve – op voorstel van het bestuursorgaan.

Moeten er vormvoorwaarden worden nageleefd om de regeling toe te passen?

Bij de aangifte in de vennootschapsbelasting moet een formulier worden gevoegd. Tot op heden dient dit nog bekend gemaakt te worden.

Waarom zou er geopteerd worden om de liquidatereserve aan te leggen en de bijhorende afzonderlijke heffing/aanslag te betalen ?

Enerzijds om later niet de 25% te moeten betalen: dit deel zal dus in principe – behoudens latere wetswijzigingen – bij een liquidatie belastingvrij bij de aandeelhouder toekomen.

Anderzijds om een mogelijkheid te hebben om de aangelegde liquidatiereserves fiscaal gunstig vervroegd (dus voor een eigenlijke liquidatie) aan de aandeelhouder uit te keren. 

Zijn er op een vervroegde uitkering van die liquidatiereserves extra belastingen verschuldigd ?

Ja.

Het tarief van de roerende voorheffing over het vervoegd dividend is afhankelijk van de termijn verlopen tussen de aanleg van de liquidatiereserve (einde boekjaar van aanleg) en het ogenblik waarop het dividend uitgekeerd wordt.  Als de desbetreffende periode korter is dan 5 jaar, zal het tarief van de roerende voorheffing 15 % bedragen.  Eens de termijn van vijf jaar verstreken is, bedraagt het tarief van de roerende voorheffing 5 %.

Cijfervoorbeeld:

Hoger vermeld voorbeeld toont aan dat je vertrekkend van een winst voor belasting van 100,00 EUR in de vennootschap privé ongeveer 57,00 à 65,00 EUR netto kan overhouden (dus na vennootschapsbelasting, afzonderlijke heffing en bijkomende RV van 5% na 5 jaar geduld/wachttijd).  De facto kan zo de roerende voorheffing herleid worden tot 13,64% ipv 25% of 15%[1].  Dergelijk rendement is veel beter dan deze van een klassiek dividend en zeker veel beter dan een uitkering als loon bedrijfsleider (waarop marginale personenbelasting, gemeentebelasting en sociale bijdragen verschuldigd zijn waardoor er van 100,00 EUR marginaal vaak slechts 35,00 à 40,00 EUR wordt overgehouden).

Gaan de voordelen van deze nieuwe regeling verloren bij de overdracht van de aandelen of deelbewijzen?

Neen. Het voordeel van de verlaagde tarieven van de roerende voorheffing is niet gekoppeld aan de eigendom van de aandelen, enkel aan de naleving van de betaling van de vervroegde heffing en aan de onaantastbaarheidsvoorwaarde. Dit dus in tegenstelling tot de 15% VVPR (verlaagde voorheffing / précompte réduite) regeling bij nieuw uitgegeven aandelen vanaf 01/07/2013.

Kan deze maatregel worden gecombineerd met de fiscale gunstmaatregelen die voortvloeien uit de programmawet van 28 juni 2013 (verlaagd tarief van de roerende voorheffing bij toepassing van de overgangsmaatregel of in geval van inbreng in geld).

Ja, de twee maatregelen kunnen perfect worden gecombineerd.

Andere aandachtspunten:

De vervroegde uitkering van een liquidatiereserve als dividend kan tot gevolg hebben dat het voordeel van het eventueel recht op het verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting wordt verloren.  De wettekst zegt hier niets expliciet over, dus we kunnen er van uit gaan dat de klassieke regels van toepassing zijn.  Een aangepast dividendbeleid is dus op zijn plaats: om de x aantal jaar een groter dividend en de jaren er tussen een dividend dat de grens van 13% van het gestort kapitaal (één van de voorwaarden voor het verlaagd tarief) respecteert.

Indien u meent dat u uw vennootschap nooit zal ontbinden en dat de aandelen van uw vennootschap met grote waarschijnlijkheid aan een andere vennootschap (let op: dit geldt niet voor verkoop van de aandelen aan een natuurlijk persoon) zullen verkocht worden, is het aanleggen van een liquidatiereserve en het betalen van de bijhorende aanslag een verloren kost.  Dividenden tussen vennootschappen zijn immers vrijgesteld van de betaling van roerende voorheffing.

Indien u meent dat er bij een liquidatie van een vennootschap zeker geen extra’s zullen worden uitgekeerd naast het werkelijk gestort kapitaal (bv. door overgedragen boekhoudkundige verliezen), dan heeft het ook geen – of slechts zeer beperkt – zin om een liquidatiereserve aan te leggen.

Het aanleggen van een liquidatiereserve heeft een beperkte negatieve invloed op de toekomstige notionele intrestaftrek (iets minder potentieel eigen vermogen).

Het aanleggen van een liquidatiereserve sluit de toepassing van de anti misbruikbepaling van art. 344 §1 WIB’92 niet uit.  Het aanleggen van de liquidatiereserve en het betalen van de afzonderlijke 10% heffing onmiddellijk gevolgd door een liquidatie van de vennootschap zou mogelijks kunnen aanzien worden als een fiscaal misbruik (anti misbruikbepaling).

Conclusie:

De 10% heffing is onmiddellijk te betalen.  Het is elk jaar opnieuw een “now or never” keuze voor de in dat jaar opgebouwde reserves en niemand weet wat de toekomst brengen zal. Toch kan het voor vele vennootschappen interessant zijn om deze opportuniteit te benutten.

[1] Bepaalde vennootschappen kunnen onder welbepaalde voorwaarden op basis van een andere maar minder uitgebreide maatregel ook genieten van 15% roerende voorheffing op uitgekeerde dividenden.

Scroll to Top